Jan Willemsens: over bokashi en regionale verbinding
29 april 2025

Akkerbouwer Jan Willemsens legt volop verbindingen in zijn omgeving . Door lokale reststromen te benutten kan hij met een bijzondere gefermenteerde meststof, bokashi, zijn land voeden. Met zijn inzet voor functionele agrobiodiversiteit (FAB) houdt hij het leven zowel onder als boven de grond op de been. En door het aantrekken van ‘natuurlijke vrienden’, zoals hij ze graag noemt, heeft hij zijn insecticideverbruik flink kunnen verminderen.
Jan is één van de vijf Dordtse akkerbouwers op het eiland van Dordrecht, waar het familiebedrijf sinds 2010 is gevestigd in de Louisapolder. Op een kleine 100 hectare kleigrond verbouwt hij aardappels, suikerbieten, uien, granen, gerst en eiwitgewassen. Ook beheert hij een vogelakker als deel van zijn ANLb, heeft hij een hectare walnoten en drie hectare paulowniabomen. Zijn bodem verrijkt hij met ‘compostzuurkool’, een gefermenteerd groen materiaal dat als bodemverbeteraar fungeert, en voor zijn gewassen gebruikt hij inmiddels geen insecticiden meer. Maar wat Jan misschien nog wel het meest typeert, is hoe hij continu verbindingen legt binnen zijn omgeving.

De tuin van Jan is door een landschapsarchitect ontworpen om waterbunkering te faciliteren voor de gemeente, liet hij vol trots zien. Tegelijkertijd creëert dit een leefgebied voor watervogels.
Dordtse kringloop voor ‘compostzuurkool’
In samenwerking met de gemeente Dordrecht hebben Jan en zijn collega-akkerbouwers een toch vrij bijzondere meststof weten te bemachtigen. Ze verzamelen in de regio berm -en slootmateriaal, reststromen uit gewassen en maaisel om deze te verwerken tot bokashi: een bodemverbeteraar voor een weerbare teelt – in feite niets meer dan gefermenteerd organisch materiaal. “We laten het groenmateriaal zonder zuurstof composteren (onder een zeil), met toevoeging van klei (uit het slootslib), kalk (gewonnen uit suikerbieten), en microben (microferm). Deze zetten het materiaal om in ‘compostzuurkool’. Dit proces duurt ongeveer zes of acht weken. Daarna rijden we het uit over ons land. Dit noemen we ‘Dordtse’ kringlopen, zo blijft alles in een regionale kringloop,” legt Jan uit.
“Ik geloof in een goede samenwerking met een betere, gezonde bodem en die moet je dus voeden”
Een groot voordeel van bokashi is dat er nauwelijks stikstof verloren gaat in het materiaal, omdat de fermentatie stikstofarm is. Bij rijpen van het materiaal blijft ook koolstof achter, in tegenstelling tot composteren, waarbij die vrijkomt als CO2. Koolstofverbindingen zijn belangrijk voedsel voor bodemorganismen, die op hun beurt de bodem losser maken door gangen te graven. Verder voegen organische stoffen uit bokashi humusopbouwende elementen toe aan de bodem. Dit leidt tot een luchtige kruimelstructuur met betere waterdoorlatenheid, wat zorgt voor een bodem die minder verdicht raakt, minder kans op verslemping geeft aangezien de bodem meer zuurstof bevat, en beter geschikt is voor wortelgroei.
Jan benadrukt dat het effect van bokashi trager zichtbaar is dan dat van kunstmest, maar op lange termijn duurzamer. “In het begin heb je nog kunstmest nodig, met bokashi als ondersteuning. Geleidelijk kun je kunstmest afbouwen door bokashi op te bouwen. Het is moeilijk om precies te zeggen wat de verhoudingen zijn, maar zelf gebruik ik minder fosfaat- en kalihoudende meststoffen, en iets minder stikstofhoudende kunstmeststoffen.” Hij hoopt tenminste 25% stikstof te kunnen reduceren door het gebruik van bokashi. De regelgeving rond bokashi is echter nog onduidelijk, al zijn er wel mogelijkheden voor projecten die lokale werking en toepassing mogelijk maken. Jan tipt dat het ook gedoogd kan worden als onderdeel van een pilot.
Het groenafval dat Jan en zijn partners inzamelen, is lang niet altijd perfect. “Soms zijn er bij het verzamelen van groenmateriaal erg vuile balen, bijvoorbeeld met veel plastic. Die brengen we dan naar de stort.” Jan zegt nauwlettend de kwaliteit en schoonheid van de partijen te controleren – hij wil voorkomen dat er plastic op zijn land wordt uitgereden. “We moeten samen met andere partijen de verantwoordelijkheid delen, daar moeten we elkaar in vinden. Maar als boeren zijn wij eindgebruikers, dus we letten extra op de kwaliteit,” zegt Jan.
“Als jij je eigen landbouw kunt voeden met lokaal groenafval, dan bestaat het woord afval niet meer en bevorderen we een duurzame landbouwsector”.
Hulp van ‘natuurlijke vrienden’
Jan zaait zijn akkerranden in met een bloemrijke mix die zowel vogel -als bijenvriendelijk is. Deze bloemenranden bevorderen de biodiversiteit en ondersteunen natuurlijke plaagbestrijders, zoals spinnen, gaasvliegjes, sluipwespen, lieveheersbeestjes en andere insecten. Het is onderdeel van zijn aanpak rondom ‘functionele agrobiodiversiteit’ (FAB): dankzij deze ‘natuurlijke vrienden’ hoeft Jan al achttien jaar geen insecticiden meer te gebruiken. “Uiteindelijk staat alles met elkaar in verbinding. FAB heeft echt toegevoegde waarde voor jou als boer,” vindt Jan. “De bloemenmengsels helpen insecten zich te ontwikkelen, die plagen op een natuurlijke manier aanpakken. Dit voorkomt de pieken van plaaginsecten (zoals de bladluis) waar je anders tegen moet spuiten.”
Bovendien is FAB nóg een manier voor Jan om beter in contact te staan met de regio. “We zitten hier in een recreatiegebied, er fietsen regelmatig mensen voorbij”, zegt hij. “Die bloemenranden hebben een bijkomend voordeel: het maakt voorbijgangers blij. Dan krijg je heel andere, positieve reacties dan als ze je alleen maar met de spuit zien rijden!” lacht Jan. Volgens hem gaan landbouw en maatschappelijke betrokkenheid hand in hand. De landbouwtransitie zit wat hem betreft simpelweg ook in kleine stappen richting de omgeving: “Als boer is het belangrijk je ‘license to produce’ te behouden. Dit doe je door waarde te creëren voor je omgeving, naast het produceren van voedsel.”
Jan is ook deelnemer aan het pilotproject Biodiversiteit Monitor Akkerbouw, waar ook Groeikracht Cosun bij betrokken is. Lees hier meer over dat project.